Fase 1: Risicopreferentie(onderzoek)

De mate waarin pensioenfondsdeelnemers beleggingsrisico lopen is van invloed op de (verwachte) hoogte van en schommelingen in hun pensioenuitkering. Daarom is het van belang dat de beleggingsrisico’s die pensioenfondsdeelnemers krijgen toebedeeld op basis van de premieregeling, passen bij de risico’s die ze willen (risicotolerantie) en kunnen (risicodraagvlak) lopen. 

Door middel van het risicopreferentieonderzoek wordt de mate van beleggingsrisico die pensioenfondsdeelnemers willen en kunnen lopen onderzocht. De vastgestelde risicopreferentie (bestaande uit de risicotolerantie en risicodraagvlak) van de pensioenfondsdeelnemers vormt een belangrijk gegeven bij de vaststelling van de risicohouding.

Definitie

Risicopreferentie:
De mate waarin deelnemers beleggingsrisico's willen en kunnen lopen.

Risicopreferentieonderzoek:
Een onderzoek onder deelnemers naar de mate waarin zij beleggingsrisico willen en kunnen lopen.

Risicotolerantie:
De mate waarin en deelnemer bereid is om beleggingsrisico's te lopen ten aanzien van het totale inkomen na pensionering.

Risicodraagvlak:
De mate waarin een deelnemer beleggingsrisico's kan dragen binnen de pensioenregeling gegeven zijn of haar totale financiele situatie en persoonlijke kenmerken.

Vormgeving risicopreferentieonderzoek

De inrichting van het risicopreferentieonderzoek is vormvrij. Er is ruimte voor maatwerk waardoor het pensioenfondsbestuur de mogelijkheid wordt geboden het onderzoek zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de fondspopulatie en eventuele innovaties snel te implementeren. 

Er is niet één optimale methode om het risicopreferentieonderzoek uit te voeren. Naast kwantitatieve vragen kunnen ook kwalitatieve vragen nuttig zijn om inzicht te krijgen in de risicopreferentie van de pensioenfondsdeelnemers. Waarom heeft een groep deelnemers bijvoorbeeld een risico-averse houding?’ en hoe kijken zij aan tegen onderwerpen als solidariteit of keuzevrijheid?

Voorbeelden van kwantitatieve wetenschappelijk onderbouwde methodes (die tevens voldoen aan de “Frame”criteria van AFM) zijn:

  • Choice sequence (CS)– model.
    Bij een CS-methode krijgen fondsdeelnemers een reeks van keuzes tussen twee scenario’s voorgelegd. De gepresenteerde opties worden beschreven in termen van risico en mogelijke uitkomsten. Daarnaast zijn de opties afhankelijk van eerder gemaakte keuzes. Het gaat bij deze methodes om de afweging tussen risico en rendement door de fondsdeelnemer. Ook de zogeheten Holt-Laury (HL)-methode valt binnen deze categorie.
  • Distribution builder-methode.
    Deze methode is gebaseerd op visualisaties. De fondsdeelnemer kan direct zien wat de gevolgen zouden zijn van het nemen van meer of minder risico. Daarnaast kan hij/zij aangeven welke verdeling van uitkomsten de voorkeur geniet. Op deze wijze biedt de methode inzicht aan de fondsdeelnemer in de uitruil tussen risico en rendement.

Bij iedere methode is het essentieel dat de pensioenfondsdeelnemers de vragen interpreteren zoals bedoeld. Controlevragen kunnen dit toetsen en bepalen of bepaalde uitkomsten wel of niet bruikbaar zijn voor het pensioenfonds.

Kaders risicopreferentieonderzoek

In het Ontwerpbesluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn kaders gesteld waaraan het risicopreferentieonderzoek moet voldoen ten aanzien van kwaliteit en representativiteit. 

  • Realistisch beeld
    De uitvraag houdt rekening met de mate waarin een groep fondsdeelnemers beleggingsrisico’s kan dragen. Dit kan worden gebaseerd op onder meer deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. Daarnaast sluit de uitvraag zoveel mogelijk aan bij de pensioencontext en de persoonlijke situatie van fondsdeelnemers. De uitvraag geeft een realistisch beeld van de hoogte (en mate van zekerheid) van de te verwachte pensioenuitkering op basis van een realistische inschatting van de hoogte van de pensioenpremie.
  • Representativiteit per leeftijdscohort
    De inrichting van het risicopreferentieonderzoek is zodanig dat naar verwachting voor ieder (nader vast te stellen) leeftijdscohort voldoende representatieve individuele uitkomsten opgehaald zullen worden. Het pensioenfonds dient de grootte van ieder leeftijdscohort te onderbouwen op grond van de uitkomsten van het onderzoek.
  • Adequate weerspiegeling en vertaling
    Het pensioenfonds streeft ernaar dat de respons per leeftijdscohort een adequate weerspiegeling is van de cohortpopulatie. De cohortpopulaties samen zijn een weerspiegeling van de fondsdeelnemerspopulatie.

Het pensioenfonds is verantwoordelijk voor een risicopreferentieonderzoek dat objectief, controleerbaar, systematisch, reproduceerbaar en kwantitatief interpreteerbare uitkomst op te leveren en te onderbouwen dat het een adequate en representatieve weerspiegeling is van de cohortpopulaties. Dit betekent in ieder geval dat de uitkomsten van het risicopreferentieonderzoek bruikbaar zijn voor (en te vertalen zijn naar) de vaststelling van de risicohouding.

De AFM heeft in de leidraad risicopreferentieonderzoeken een aantal voorwaarden geschetst waaraan een risicopreferentieonderzoek moet voldoen zonder dit dwingend voor te schrijven. Daarnaast bevat de  leidraad praktische tips en voorbeelden.

Toezicht

De AFM zal de degelijkheid van de risicoprefentieonderzoeken beoordelen aan de hand van de eerder gepubliceerde FRAME-criteria. Deze criteria zijn ook hier op de website van AFM te vinden:

  • Feasible (uitvoerbaar)
    De gebruikte methode vraagt niet een te grote belasting van respondenten. Het onderzoek moet dus snel en laagdrempelig genoeg kunnen worden afgenomen. Omdat het onderwerp ‘risicopreferenties bij pensioen’ vaak als lastig wordt ervaren is aandacht voor de uitvoerbaarheid bij het risicopreferentieonderzoek extra belangrijk.
  • Rationalising (rationaliserend)
    De gebruikte methode beperkt zo veel mogelijk de impact van zogeheten ‘irrationele’ gedragsaspecten. Uit de gedragswetenschappelijke literatuur is bijvoorbeeld bekend dat mensen moeite hebben met het inschatten en wegen van kleine kansen en dat keuzes worden beïnvloed door verliesaversie en framing. Om de risicopreferenties van deelnemers goed te meten is het daarom noodzakelijk om de verstorende invloed van dit soort effecten te voorkomen of te verminderen. Dit kan bijvoorbeeld door deelnemers alleen keuzes voor te leggen met goed interpreteerbare kansen en door bij gepresenteerde scenario’s niet te communiceren in termen van een mogelijk verlies ten opzichte van een ‘zekere’ uitkering. Het apart uitmeten van irrationele gedragsaspecten kan wel van toegevoegde waarde zijn, zolang dit de voorgelegde keuzes over risico en rendement niet verstoort.
  • Appropriate (passend)
    De gebruikte methode gaat uit van scenario’s die passen bij de context. Risicopreferenties zijn namelijk afhankelijk van de context. Iemand kan bijvoorbeeld risicomijdend zijn in een financiële context maar tegelijkertijd wel risicozoekend zijn in een sociale context of een gezondheidscontext. Of risicozoekend zijn wanneer het gaat om kleine bedragen maar risicomijdend zijn wanneer het gaat om grote bedragen. Het schetsen van de juiste pensioencontext in het onderzoek kan bijvoorbeeld door de keuzes te presenteren in termen van het totale netto-inkomen na pensionering, inclusief AOW en gecorrigeerd voor inflatie.
  • Measurable (meetbaar)
    De gebruikte methode levert een uitkomst op die kan worden uitgedrukt in getallen (kwantitatief) in een algemeen bekende en vergelijkbare maatstaf. Het gebruik van een kwantitatieve methode maakt een directe vertaalslag van de gemeten risicopreferenties naar de vormgeving van het beleggingsbeleid mogelijk. In de consultatieversie van het Besluit toekomst pensioenen is opgenomen dat tenminste de mate van relatieve risicoaversie als maatstaf dient te worden afgeleid uit het onderzoek. De mate van relatieve risicoaversie is de in de gedragseconomie dominante maatstaf om uit te drukken in hoeverre een persoon bereid is om een hoger risico te accepteren wanneer daar een hogere verwachte opbrengst tegenover staat. De gebruikte kwantitatieve methode kan eventueel worden gecombineerd met kwalitatieve methodes om risicopreferenties te onderzoeken.
  • Errable (feilbaar)
    De gebruikte methode staat ook inconsistente antwoorden toe. Daardoor kunnen respondenten worden herkend die de methode niet goed begrijpen. Het is bekend dat mensen zaken zoals risico en kansen moeilijk kunnen begrijpen, maar een effectieve onderzoeksmethode houdt daar rekening mee. Een effectieve methode identificeert de mensen die de vragen niet begrijpen, zodat ze eventueel op een andere manier kunnen worden betrokken in het onderzoek.

In de Leidraad Risicopreferentieonderzoeken gaat de AFM in op een aantal aandachtspunten bij de uitvoering van een risicopreferentieonderzoek.