Kaders transitie-ftk

Pensioenfondsen kunnen tussen 2024 en 2028 de overstap maken naar het nieuwe pensioenstelsel. Het transitie-ftk stelt de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel centraal. Keuzes in de overgangsfase over het verhogen en/of verlagen van pensioenaanspraken en -rechten mogen worden bezien vanuit het perspectief van het nieuwe pensioenstelsel.

Pensioenfondsen die verwachten in te varen kunnen gebruik maken van het transitie-ftk.

Het transitie-ftk bevat twee belangrijke versoepelingen ten opzichte van het huidige ftk: 

  1. Vervallen van eisen rond het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) en het vereist eigen vermogen (VEV); 
  2. Het verlagen van de indexatiedrempel én vervallen van de eis van toekomstbestendige indexatie.

Vervallen MVEV en VEV eisen

Pensioenfondsen die gebruik maken van het transitie-ftk hoeven geen maatregelen te nemen om te voldoen aan de VEV- en MVEV-vereisten, zoals het indienen van herstelplannen en het korten tot aan het (minimaal) vereist eigen vermogen. Wel geldt een minimale dekkingsgraad. Daarnaast is bij invaren naar het nieuwe pensioenstelsel een bepaald minimaal vermogen nodig die wordt uitgedrukt in de invaardekkingsgraad.

Minimale dekkingsgraad

Pensioenfondsen dienen op elk meetmoment minimaal een dekkingsgraad van 90% te hebben. Als een pensioenfonds hier niet aan voldoet moet binnen 6 maanden een onvoorwaardelijke korting worden doorgevoerd zodat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt. Deze korting mag (mits tijdsevenredig) worden gespreid, waarbij de eerste termijn in het jaar is van indiening van het overbruggingsplan.

Invaardekkingsgraad

Een pensioenfonds moet op het moment van invaren de invaardekkingsgraad bereikt hebben. De invaardekkingsgraad zal per pensioenfonds verschillen (de fondsspecifieke invaardekkingsgraad), waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen de arbeidsvoorwaardelijke fase en de implementatiefase van het transitieproces.

  • De arbeidsvoorwaardelijke fase
    Tijdens de arbeidsvoorwaardelijke fase kan de fondsspecifieke dekkingsgraad nog niet worden vastgesteld omdat deze afhangt van de door sociale partners te maken keuzes welke nog niet op alle onderdelen helder zullen zijn. Het transitie-ftk gaat in deze periode (tot het indienen van het implementatieplan) uit van een generieke invaardekkingsgraad die voor alle pensioenfondsen minimaal 95% is.

    Het doel van de generieke invaardekkingsgraad is dat fondsen op weg naar het moment van overstap naar het nieuwe pensioenstelsel toegroeien naar deze dekkingsgraad. Hoe een pensioenfonds hiernaartoe groeit moet worden vastgelegd in het jaarlijks in te dienen overbruggingsplan. Mocht uit het overbruggingsplan blijken dat het pensioenfonds op basis van de actuele dekkingsgraad op 31 december niet in staat is de generieke invaardekkingsgraad te bereiken, dient het pensioenfonds maatregelen te nemen. Als deze maatregelen het korten van de pensioenaanspraken en -rechten betekenen, mogen deze kortingen gespreid worden doorgevoerd over de looptijd van het overbruggingsplan. De korting in het eerste jaar (het jaar van indiening van het overbruggingsplan) is onvoorwaardelijk en dient direct te worden verwerkt in de uitkeringen en aanspraken. De kortingen voor de andere termijnen is voorwaardelijk omdat nog onzeker is welke fondsspecifieke invaardekkingsgraad past bij de gemaakte afspraken.

    Pensioenfondsen kunnen ook voor een hogere invaardekkingsgraad kiezen, bijvoorbeeld om mogelijke financiële tegenvallers op te vangen of om ingrijpende maatregelen te voorkomen ingeval toch niet kan worden ingevaren.
  • De implementatiefase
    Als het implementatieplan gereed is – na afronding van de arbeidsvoorwaardelijke fase – is duidelijk hoe de nieuwe pensioenregeling eruitziet én de transitie daarnaartoe. Op dit moment kan worden bepaald welk vermogen benodigd is om de transitie uit te voeren. De fondsspecifieke invaardekkingsgraad kan worden vastgesteld. In het overbruggingsplan onderbouwt het pensioenfonds de fondsspecifieke dekkingsgraad. Deze is ten minste 90%.

    Gelijk aan de arbeidsvoorwaardelijke fase dient het pensioenfonds in het overbruggingsplan aan te geven hoe het naar deze dekkingsgraad toegroeit. Als blijkt dat het pensioenfonds op basis van de actuele dekkingsgraad op 31 december niet in staat is de fondsspecifieke invaardekkingsgraad te bereiken, dient het pensioenfonds maatregelen te nemen. Als deze maatregelen het korten van de pensioenaanspraken en -rechten betekenen, mogen deze kortingen niet gespreid worden doorgevoerd.

Let op: Mocht sprake zijn van kortingen wegens de minimale dekkingsgraad van 90% en kortingen in verband met het bereiken van de invaardekkingsgraad, wordt eerst de korting toegepast om te komen tot de dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.

Het verlagen van de indexatiedrempel

In het nieuwe pensioenstelsel zijn pensioenverhogingen (en verlagingen) in de regel eerder aan de orde dan in het huidige pensioenstelsel. Op dit onderdeel van het nieuwe pensioenstelsel wordt in het transitie-ftk een voorschot genomen. 

Voor pensioenfondsen die gebruik maken van het transitie-ftk worden de indexatiemogelijkheden verruimd. De wettelijke indexatiedrempel wordt verlaagd van 110% beleidsdekkingsgraad naar 105%. Ook de toeslagregel die stelt dat er genoeg vermogen beschikbaar moet zijn om de nu te verlenen toeslag naar verwachting ook in de toekomst te kunnen realiseren, is niet van toepassing in het transitie-ftk

Bij het nemen van een besluit tot indexatie is naast de wettelijke indexatiedrempel van 105% het volgende van belang: 

  • Als het pensioenfonds een fondsspecifieke invaardekkingsgraad kent die hoger is dan 105%, geldt die invaardekkingsgraad als de indexatiedrempel;
  • Het pensioenfonds dient tot een prudent besluit te komen over indexatie, wat kan leiden tot een hogere indexatiedrempel (ook als de invaardekkingsgraad niet boven de 105% ligt) in het kader van de evenwichtigheid en/of om op een hogere dekkingsgraad bij invaren uit te komen; 
  • Het pensioenfonds mag maximaal conform de prijs- of loonindex in enig jaar indexeren; 
  • De toegekende indexatie mag niet leiden tot een actuele dekkingsgraad onder de 105%; 
  • Het transitie-ftk geldt niet voor inhaalindexatie.

Het gebruik van het transitie-ftk kan gevolgen hebben voor de opgebouwde en ingegane pensioenen. Deze gevolgen kunnen per pensioenfonds verschillen. Bij het nemen van een besluit tot indexatie zal het pensioenfonds steeds een eigen afweging moeten maken binnen de wettelijke kaders. Hoe groot zijn de generatie effecten van het transitie-ftk? Vindt het bestuur dit evenwichtig? Is het evenwichtig volledig te indexeren boven de 105%? Of heeft het pensioenfonds deze ruimte ook nodig voor het initieel vullen van reserves (en compensatiedepot). 

Let op: Gevoeligheidsanalyses laten zien dat de fondsspecifieke invaardekkingsgraad kan oplopen tot meer dan 110%. Bij het indexatiebesluit is het goed een inschatting te maken van de verwachte fondsspecifieke invaardekkingsgraad die samenhangt met de fondskarakteristieken, het fondsbeleid en de keuzes ten aanzien van de (invulling van de) nieuwe pensioenregeling.

Verder lezen: